Slotbosse Toren
Alleen nog een stukje kasteeltoren
Wat er nog staat, daar in het Slotbossetorenpark, is een overblijfsel van een enorm kasteel uit de veertiende eeuw. Een kwart van de hoektoren is er van overgebleven, nadat de bakstenen van het kasteel waren gebruikt voor andere gebouwen in de stad. Je vindt ze bijvoorbeeld terug in het Vrijheidshuis aan de Heuvel. De ruïne van de toren is een rijksmonument.
Huis ten Strijen
Het kasteel ontstond een goede zevenhonderd jaar geleden doordat inwoners van de Hoeksche Waard (waar het dorpje Strijen ligt) naar Oosterhout vluchtten vanwege de overstroming van hun gebied. Vlakbij de grens van Holland en Brabant zette de Heer van Strijen het eerste Huis ten Strijen neer. Later kwam het kasteel en de landerijen die er bij hoorden in handen van Willem van Duvenvoorde (zie daar), die het gebouw zijn definitieve, grootse vorm gaf.
Indeling
Wat moet je je voorstellen bij zo'n kasteel? Uit onderzoek blijkt dat er in de kelderverdieping van het kasteel een wijnkelder, zuivelkelder, bierkelder en gevangenissen te vinden waren. De 'sale' was een grote centrale hal met ramen, een graanzolder erboven en de keuken vlakbij. Via een trappenhuis kwam je bij de woonvertrekken: verschillende kamers, een eeetkamer en een badkamer. Het kasteel had zeker één grote en een kleine toren.
Dierentuin
Buiten het kasteel lag een kruidentuin, een pleziertuin, een wijngaard, twee waterputten, een kolenhuis, een stal voor de koeien, een schuur en een brouwerij. Bij het kasteel lag een park van circa vijftig hectare - het Slotbos - dat in die tijd vermoedelijk deels gebruikt werd als dierentuin (een statussymbool van de hoge adel).
Lokale economie
Zo'n kasteelheer was een grote werkgever. Aan het hof werkten: koks, bedienden, paardenknechten, minstrelen, toneelspelers en verhalenvertellers. Er waren mensen nodig voor beheer en onderhoud en een pluimgraaf die voor de zwanen zorgde. In de middeleeuwen trakteerde de Heer van Oosterhout op de burcht, op eerste paasdag, alle kinderen van Oosterhout op paaseieren. Die gewoonte bleef tot in de achttiende eeuw bestaan.